De kermis oefent op alle leeftijdscategorieën
aantrekkingskracht uit. Jong en onbevangen draai je in de molen, het leven is
onbezorgd – nou ja, hoe je die staart moet pakken, dat is het enige probleem.
Want dan mag je nog eens… gratis draaien. In mini-auto’s waan je je groot. En
touwtjetrekken is een garantie voor een prijs. De zoete smaak van de
suikerspin. De pubers gaan voor snelheid in Turbo Polyp, Mission space of
Heartbreaker. Later ga je samen. De hele familie naar de kermis. Oliebollen
eten, opa bestelde een grote zak, de eerste altijd de lekkerste… tot je bijna
misselijk bent. Later slaat ongetwijfeld de melancholie toe. Nog eens in de
rups op de nostalgische kermis. Tegen beter weten in naar de waarzegger. En de
last van de jaren vergeten in de zweefmolen. Wat door de jaren heen favoriet
blijft is ‘laawen’. Meense laawen. Op een van de ontelbare terrassen. Of in een
poffertjeskraam. In ieder van ons schuilt een sociale antropoloog, die met
verwondering om zich heen kijkt… Ziede dè jurkske…. Die tattoo is lilluk! …Dè
zen schôone lèèrze, nie dan? Dieje meens laagt oe atij toe…
Esther Porcelijn (opgevolgd door Jasper Mikkers) maakte als
stadsdichter het fraaie gedicht ‘Kermisser’. Nooit zag ik mooier en puntiger verwoord
wát de vrouwen op de kermis zo mooi maakt: in
neonlicht lijkt zij van bakkersroom. Chapeau voor Esther! Uit het gedicht
spreekt het plezier van de sociale antropoloog, of in onze taol, de laawer.
Kermisser
Zie je die vrouw daar / aan de overkant? / Met
suikerspinhaar / en klodderlellen / Van achter verzakt / van voren verbrand,
In neonlicht lijkt zij / van bakkersroom / Haar
tijgerlegging karnt / de losse vellen, / Niemand wil haar zijn / maar zij is ’t
gewoon.
Die simpele man ernaast, / zo’n onverzorgde bierbuikvent. /Stel je voor… nee, / wees blij
dat jij toch niet zo bent.