Je oude fundamenten diep geworteld / In Tilburg negentienhonderd nul acht / Je grof granieten gangvloer onderkelderd / Met alles wat je zag en wat je dacht
Vanuit je zolderraam zag je fabrieken / En schoorsteentorens komen en weer gaan / Je zag de paardenstallen en de weiden / Veranderen terwijl jij stil bleef staan
Je gevel recht, je trotse elementen / Als opmaak op een blozend rood gezicht / Je allereerste tandje: Johanna / Van Huijkelom die daar nog altijd ligt / De dochter van de vader die jou bouwde
Als opgestoomde timmerfabrikant / En die jou als een echte pa behoedde / Voor littekens van breuken en van brand / Op af en toe een kleine neuscorrectie na / Ben jij hier ongebroken oud geworden
En straal je uit: ik sta waar ik voor sta / Want nog, na honderd jaar, kijken je ogen / Intens bewogen en vol levenskracht / Naar alles wat zich in jouw Goirke afspeelt / In Tilburg anno tweeduizend en acht
Frank van Pamelen, stadsdichter