naar het naakte bijzijn van de minnaar smartelijk getracht
zij heeft in de groote leegte van haar wit bed, de peluw gekust
als wilde ze zijn matte hoofd in rust gekust
Haar hoofd was ongerust te midden van de wilde haregeur
haar armen grepen, bang begeren, om 't onzekere genot
dat zich niet bieden wou, als een wrang gebod
aan haar verlangen, door de nacht, - 'n weerstandloze deur. -
Haar vingers koesterden de naaktheid van het eigen lijf en rilden;
het eigen lijf dat onvoldaan bleef en vermoeid, onder het geheim
van deze koestering; de nacht, als één levende adem, trilde.
Haar adem ging opgelost in de nachtelijke adem,
haar verlangen tot de eindelijke slaap gesmacht.
Meenge mooie meid door de zware, zwoele nacht.
Paul van Ostaijen
2 opmerkingen:
A good eye to catch that one!
The translation made a mess of the poem but I got the meaning of it.
Een reactie posten